Incident in 1440

LIEDEKERKE WAS IN DE 15de EEUW AL
EEN NOTOIRE HEERLIJKHEID
EN GEEN “BOERENDORP”

Een incident met de St.-Jorisgilde van Liedekerke in 1440.

De schuttersgilden waren oorspronkelijk op militair, maar later ook op maatschappelijk vlak zeer belangrijk in de middeleeuwse samenleving. Hun regelmatig gehouden schietspelen waren samen met de ridderlijke steekspelen en de rederijkerstoernooien te vergelijken met onze huidige populaire sportkampioenschappen. De literatuur over hun werking en hun “esbattementen” is dan ook enorm. Voor het laatmiddeleeuwse Vlaanderen verwijzen wij enkel naar de bibliografie in de recent verschenen magistrale studie van Dr. Laura Crombie (1).

De aloude schuttersverengingen die in vele van onze Vlaamse steden, maar ook in een aantal grote dorpen bestonden, beschouwden het dan ook als een hele eer om op de uitnodigingen van broederschappen uit de wijde omgeving in te gaan en deel te nemen aan de vele toernooien die werden ingericht. Dit waren feestelijke gebeurtenissen met veel pracht en praal die de roem en het prestige, zowel van de inrichtende confrérie als van de deelnemers wijd en zijd verkondigden (2).

In 1440 richtte de hoofdgilde van St.-Joris te Gent een Groot Schietspel in waaraan niet minder dan 58 voetbooggilden deelnamen. Zij kwamen niet alleen uit het huidige Vlaanderen maar ook uit het toenmalige Frans-Vlaanderen en uit de dan nog niet afgescheiden Noordelijke Provincies. Zeker 580 schutters, 8.000 gildebroeders en metgezellen en meer dan 50.000 nieuwsgierige kijklustige waren tussen 5 en 8 juni 1440 naar Gent afgezakt om dit grandioos schouwspel bij te wonen dat zes weken duurde. ”Het was eene der prachtigste waarvan het oude, machtige Gent in de middeleeuwen getuige is geweest” schrijft terecht Frans De Potter (3). De voorbereidingen duurden meer dan een jaar. Over de organisatie en de wedstrijd zelf zijn wij bijzonder goed ingelicht omdat men naar aanleiding van het Groot Landjuweel van Gent in 1498 opzoekingen liet doen in de toen nog bewaarde documenten over de manifestatie van 1439-1440. Die bevindingen verzamelde Pieter Polet, gildebroeder van de St.-Jorisgilde en wapenbewaarder van hertog Filips de Schone, in 1498 in zijn Bouc van der scutterie (4).

Jan Maeyaert, een van de vier Gentse stadsboden, en een van drie waarvan het verslag van zijn reis bewaard bleef, werd op 13 maart 1440 uitgezonden om onder andere de St.-Jorisgilde van Liedekerke officieel uit te nodigen voor het schietspel. Zoals hij zelf schrijft werd de stadsbode er zeer goed ontvangen:
“Item te Liedekerk daer was ic tsavons wel ende ryckelic ontfanghen van XI scutters ende des anderdaechs zo zant ons minen heere van Liekerk ij carpers ende eenen grooten snouc ter eeren van die van Ghend, ende daden my    (begeleiden mij plechtig) uuter ghelaghen ende  gaven my een selveren scale weert zynde ij sch. gr. ende myne heere scincte my twee cannen wyns, deen wit ende dander root” (5).

Met zeker 56 (of 58) van de 107 aangezochte steden, ging ook de schuttersgilde van Liedekerke onmiddellijk in op de hoffelijke en hartelijke uitnodiging (6). Op zondag 5 juni 1440, vóór zonsopgang, presenteerde ze zich bij de eed van het Gentse gilde met een peloton van 10 schutters (7), het maximaal toegelaten aantal, samen met 4 begeleiders (6bis). Ze werden gelogeerd in de herberg “Inde Causse” ten Putte (8).

Bij de andere deelnemers waren ook de schutters van Ludeke of Luik. Dezelfde stadsbode Jan Maeyaert was ook daar bijzonder rijkelijk ontvangen door  “XLIIII scutters, ende hilden staet drie maeltiden met pipers ende trompers ende haelden my uuter herberghen met pipers ende met trompers, ende leeden my weder daer, ende gheleeden my buuter stat, wel met hondert scutters te voet, ende wel XL te voet die gheen scutters en waren, ende daer scincten zy my den wyn ryckelic, ende daer reden XX schutters meer dan i mile verre met my, ende daer moest elc weder drincken, ende gaven my een zelverin windaes vergult, hanghende an der stat wapene van Ludeke, ende daden my uuter herberghen” (9). De Luikenaars kwamen naar het schietspel met 10 schutters en 19 gezellen, allen te paard en uniform gekleed in een rood habijt, vergezeld van een wagen met 2 omroepers. Ze werden gelogeerd in het huis van Raes Onredens aan de Onderstraat (10).

Nadat de Liedekerkse gilde reglementair was ingeschreven en aan de lottrekking had deelgenomen viel zij blijkbaar in onmin met het Luikse broederschap. Die stelde haar veto tegen de deelname van de gilde van Liedekerke omdat die afkomstig zou zijn uit  “een wilt velt dorp”, nl. van de boerenbuiten en derhalve onwaardig om deel te nemen aan dit elitair toernooi. Waarschijnlijk moesten de Luikenaars via de loting kampen tegen de schutters van Liedekerke, wat zij ver beneden hun waardigheid vonden. Inderdaad was Liedekerke een van de weinige niet-stedelijke gilden die uitgenodigd werd. Dat zij door de Gentse hoofdgilde toch officieel was uitgenodigd, bewijst evenwel dat zij toen al een oude en bijzonder gerespecteerde schuttersgilde moet geweest zijn. Hoe dan ook de Liedekerkenaars lieten dit publiek affront niet onbetuigd en dienden stante pede klacht in bij de eed van de bevoegde inrichtende hoofdgilde tegen de arrogante Luikenaars.

In hun klachtbrief onderstreepten zij :

  1. dat zij hoe dan ook officieel waren uitgenodigd om deel te nemen aan het schietspel door de Gentse gezanten Pieter Polet en Gillis de Muldere (en  niet Jan Maeyaert ?) en dit in aanwezigheid van de Heer van Liedekerke (11), waarschijnlijk de hoofdman van de gilde.
  2. dat zij op de uitnodiging zijn ingegaan en “met vollen huedele” (dus met het maximaal toegelaten aantal van 10 schutters) in Gent verschenen zijn, daar regelmatig  geïmmatriculeerd werden op de rol en deelgenomen hadden aan de lottrekking.
  3. dat het reglement uitdrukkelijk voorzag dat alle eventuele geschillen moesten opgeworpen worden en beslecht zijn voor de lottrekking (dus in limine litis, zoals veelal in de dergelijke reglementen werd voorzien om latere dilatoire betwistingen zoveel mogelijk te beperken).
  4. dat die van Luik hen pas nà de loting gewraakt en geschoffeerd hadden.
  5. dat Liedekerke hoe dan ook een vrije heerlijkheid is :
    a) dat zij vanouds alle woensdagen een vrije weekmarkt had waarop de tollen en accijnzen officieel en reglementair werden geheven.
    b) dat zij hun eigen keurmaten hebben voor de gewichten, zowel  voor het bakken van brood, het brouwen van bier als voor andere neringen, juist zoals dit gebruikelijk is in andere vrijheden die hier in Gent ook zonder enig probleem aan de loting mochten deelnemen.
    c) dat de heerlijkheid van Liedekerke inderdaad een vrijheid is, want in de laatste dure tijd (de hongersnood van 1437-1438), toen het overal verboden was graangewassen te verbruiken voor het brouwen van bier, behalve dan in vrije steden en lokaliteiten met een geoctrooieerde weekmarkt, mocht men te Liedekerke blijven verder brouwen, zonder dat hiertegen enige oppositie kwam. Meer zelfs: de inwoners van Denderleeuw ontvingen van Gent een charter dat ook zij van dezelfde vrijheden genoten als die van Liedekerke omdat zij tot dezelfde vierschaar behoorden.
  6. dat de gilde van Liedekerke bovendien zeer oud is en opgericht werd door de Heren van Liedekerke zelf. Dit blijkt ook, zo stelden zij, uit het feit dat ten tijde van hertog Filips de Goede, toen alle gilden in Vlaanderen, buiten die in de vrije steden, verboden werden, de gilde van Liedekerke buiten schot bleef en verder mocht blijven bestaan en vergaderingen en schietingen organiseren zoals voordien (12).
  7. dat de Liedekerkse gilde onlangs zelf nog een “notabel scietspel” heeft ingericht waaraan vele koningen met hun schutters uit diverse grote steden deelnamen (13). Zelf hadden zij voordien ook al, en zonder problemen, deelgenomen aan het schietspel te Gent in 1428 (14).

Omdat de klacht van de Luikenaars ingesteld werd na de lottrekking was zij in principe dus al onontvankelijk en bovendien ook ongegrond. De koning en de gildebroeders van Liedekerke verzochten de hoofdgilde dan ook om hen te herstellen in hun recht, temeer zij juist op vraag van de inrichtende hoofdgilde zelf op de uitnodiging waren ingegaan (15).

De uitspraak van de hoofdgilde is niet bewaard, maar was ongetwijfeld in het voordeel van de gilde van Liedekerke. Deze had op 8 juni 1440 wel een wijngelag gewonnen (16), maar kon blijkbaar geen andere prijzen meer wegkapen (17).

De schutters uit de ”vurige stad Luik” waren trouwens niet aan hun proefstuk toe in het ruziemaken. Voor de prijs van de verste deelnemer twistten zij met Amiens. Hoewel Amiens duidelijk verder van Gent lag, en de uitgezonden boden dit ook bevestigden, wilden de Luikenaars dit niet aanvaarden. Maar ”omdat men die van Ludeke (Luik) payen wilde” en de ruzie hierover beslechten, besloot men de hieraan verbonden prijs te delen zodat zij ook de helft ervan kregen (18).

Alhoewel discussies tussen schuttersgilden (19) in de loop van hun geschiedenis schering en inslag bleven - hoe kan het ook anders bij manifestaties waar zoveel mensen tegen elkaar kampten om de schoonste prijzen - was het bovengenoemde geschil toch een memorabel feit dat in de annalen van de Gentse gilde uitvoerig werd vermeld. De tekst van het verzoekschrift van de Liedekerkse gilde werd op basis van een of twee handschriften, die in de 19de eeuw in bezit waren van bibliofiel P.-J. Goetghebuer en van markies Rodriguez d’Evora y Vega, toen voorzitter van de St.-Jorisgilde,  gepubliceerd door Frans De Potter (20). Het was uiteraard niet het enige incident in zijn genre. Schuttersgilden uit grote steden keken dikwijls neerbuigend op hun “broeders” uit kleine lokaliteiten. Voor de volledigheid moet hier vermeld dat de gilde van Liedekerke, vergezeld van hun “gesellen van den abatemente” of plaatselijke rederijkers, zwaarddansers enz. (21) in 1462 deelnam aan het schuttersfeest in Oudenaarde en ook daar, mogelijk om dezelfde redenen, zwaar beledigd werd door de Brusselse gilde. Die had bovendien sommige juwelen van hun koning gestolen. In een brief aan de Oudenaardse gastheren beklaagden de Liedekerkenaars er zich over dat zij hun prijs van “het mooiste inkomen” daardoor hadden verloren. Zij vroegen de eed van het Oudenaardse gilde hierover recht te doen (22).

 

 

 

Op de veiling nr. 52 van de The Romantic Agony. Book & Print Auctions te Brusssel van 23 november 2013 werd onder lotnummer 840 het originele exemplaar van de klachtbrief van de gilde van Liedekerke tegen de onheuse aantijgingen en beledigingen door de Luikse gilde tijdens het schuttersfeest in Gent van 1440 euro te koop aangeboden. Het betreft een handschrift  op papier, Vlaams, ca. 820 x 270 mm, aan een zijde beschreven met bruine inkt in een gotische bastarda. Het papier heeft twee watermerken, nl. een hand met daarboven een vijfpuntige ster (23) en Paaslam met kruisbanier (24). De tekst bestaat uit twee boven elkaar aan elkaar genaaide vellen die nadien horizontaal in vieren gevouwen werden en gebonden in een eenvoudige bruine kartonnen band met groene perkaline rug uit het midden van de 20ste eeuw. De brief is zeer fragiel, vertoont diverse scheuren en gaatjes en is op enkele plaatsen onleesbaar door slijtage. Achteraan is het papier op de vouwen met bruine plakband verstevigd.

 

 Jozef DAUWE

 

Omdat dit merkwaardig document het best thuis hoort in het gemeentearchief van Liedekerke werd het door de auteur in 2015, op voorstel van volksvertegenwoordiger en senator Katia Segers en van ere-burgemeester Etienne Schouppe, overgedragen aan het gemeentebestuur van Liedekerke.

De officiêle overhandiging van dit historisch document zal plaatsvinden op zondat 24 mei aanstaande in GC Warande:
11.00 uur   Welkom
11.15 uur   Lezing door Dr. Laura Crombie
12.00 uur   Plechtige overhandiging van het manuscript, gevolgd door receptie
Deelname is gratis, inschrijving vooraf is niet nodig

De tekst werd weliswaar in 1868 al gepubliceerd door Frans De Potter in zijn Jaarboeken der Sint-Jorisgilde van Gent (25), maar wordt, gelet op het belang van de inhoud voor de geschiedenis van Liedekerke, hieronder afgedrukt op basis van de tekst in de klachtbrief. Omwille van de leesbaarheid werden de afkortingen aangevuld en werd de tekst voorzien van interpunctie.                                                  

Eerbare, waerde, wijse ende voirsieneghe heeren.
Coninc, deken, ende prouvisoerrs van der grooter gulde
van sente Joerijse in de stede van ghend.

Hu doen oedmoedelijc supplieren ende bidden de coninc ende guldebroederen van sente Jorijs gulde van liedekerke, dat hu wille ghelieven te visenteerne ende te anhoerne zekere poente, die de voirs. van liedekerke hu heeren over gheuen in vormen van supplicacie aengaende den jeghenwordeghen scutterie vp ghestelt in de stede van ghend.

Eerst hoe dat hu heeren voirghenoemd heeft ghelieft vte te zendene zekeren boden ghedeputeert…..      voirs. scietspele aen alle goede stede ende vryheden te vermanen ende te commene ten voirs. scietspele naer inhouden van huwen openen brieuen, etc. van welken boden de twee, te wetene pieter poelet ende gillis de muldere commen sijn deen voeren ende dander naer te liedekerke, bi den coninc ende guldebroederen van liedekerke jnt hende vp eenen dach………. die haer boodschap vromelijc daden, zegghende dat de heere ende wet,  Coninc dekens ende prouvisoerrs van der groeter gulde van den groeten heere S. Joerijse in de stede van ghend, hemlieden ghelast hadden ende elken tzonderlinghe te commene aen tvoirs. Gulde van liedekerke, hemlieden te ontbiedene ende te vermaenene tot voirs. feesten ende schietspele te commene, etc.

Vp dwelke mijn heere van liedekerke, die altijt bereet es om alle eere, weerdichede, obediencie ende vrientscap te bewijsene der voirs. stede van ghend, hoopt ende meent dat ghjj, voirsieneghe heeren siin voirs. gulde niet en hebt ontboden sonder cause, des hij ende sijn voirs. gulde hem ghedraghen in de eerbare wijse discrecie van hu heeren voirn.

Vp dwelke mijn heeren voirgenoempt de voirs. van liedekerke komen siin tuwen ontbiedene, ter eeren ende lieften van hu, scutterlijc binnen der stede van ghend met vollen huedele hebben hem ghepresenteert, siin by v ontfaen ende gheteekent ende ten lote ghecommen ghelijc den anderen.

Ende achtervolghende tinhouden van den brieue die wel verclaert dat men alle ghescil termineeren sal voir lot, ende in conforte van dien ghesloten es voir lot ende int lot, dat men naer dlot gheen niyewichede noch ghescil in bringhen soude, des hem de voirs. van liedekerke ghedraghen in hu heeren ende coningh (?) ghemeenlijc vp welc ordinanche tvoirs. lot voert ghegaen es sonder eenich tebat te makene.

Ende aenghesien dat die van ludic (=Luik) naerderhant commen siin, hebbende voirs. van liedekerke ghebatteert, zegghende dat sij siin een wilt velt dorp.

Andworden hier vp dat sij niet sculdich en sijn gherekent te sine over een wilt velt dorp, maer sijn sculdich gherekent te sine ouer een vryhede, ghemerct dat sij hebben een vrije weeck marct alle woensdaghe van ouden tiden ghedescendeert, ende dat men daer gheeft tol ende assise, ende eenpaerlijc hout alle kuere, maten ende ghewechten van backene, bruwene ende anderen ambachte ghelijc dat men doet in anderen vrijheden, die hier oec gheloot siin, die niet te meer besloten en sijn dan sij.

Item dat tvoirs. heerscap van liedekerke sculdich es gherekent te sine over een vryhede es wel ghebleken, want als in den lesten dieren tijt, als in vlaenderen ghemeenlijc verboden was te bruwene allene (bieren) sonder in de vrijen steden, ende daer weeck marcten laghen ende assisen ghinghen, soe bleef men te liedekerke bruwene vp de vrijhede die sij hebben sonder yemens weder zegghen of eenech ympechement. Ende in conforte van dien hebben die van leeuwe vercreghen zekre bezeghelte (letteren) van der stede van ghend, dat sij bruwen moghen ende alsoe vrij sijn als die van liedekerke, ghemerct dat een vierscare es (Bedoeld wordt dat Denderleeuw met Liedekerke deel uitmaakte van eenzelfde vierschaar).

Item soe es tvoirs. gulde van liedekerke van zeere ouden tiden ghefondeert, ghespruyt ende ghehauden van den casteele van liedekerke, ende mach wel bliken dat sij out (ende) vrij es, ghemerct in hertoghe philips tiden, der alle gulden in vlaenderen buten vrijen steden verboden ende afgheroepen waeren, doe bleef de gulde van liedekerke staende in haeren vigoere ende virtute, bleuen haeren voghel wel scietende ende gheselscap houdende ghelijc sij voren ghedaen hadde.

Item soe hebben tvoirs. gulde onlancx leden ghehouden een notabel scietspel van der stede (Verwezen wordt naar het schietspel dat de gilde van Liedekerke in 1433 inrichtte), daer vele moghende stede, coninghen ende scutteren quamen als hem allen wel kenlijc mach wesen die daer waeren. Hebben oec de voirs. van liedekerke ghescoten tanderen tiden binnen deser stede, te louenene (in Leuven werd in 1435 een schietspel gehouden waaraan de gilde van Liedekerke waarschijnlijk deelnam (E. VAN AUTENBOER, o.c., p. 223) ende in anderen plaetsen, metten steden daer sij nieten ghebatteert en hebben ghesijn.

Zegghende de voirs. van liedekerke mids allen redenen voirs. ende oec mids dat wel ghesceeden was int lot, dat men naer dlot gheen nyewichede noch ghescil in bringhen en soude, dat voirs. battement die van ludick naer loth op hem ghemaect hebben, of eeneghen anderen soude moghen maken, niet sculdigch en es ontfankelijc te sine noch van gheender weerde.

Waer by zeere Eerbare, wijse, discrete ende voirsieneghe heeren bouenghenoemt uwe onderdaneghe onderzaten coninc ende guldebroederen van liedekerke, oedmoedelijc supplieren ende bidden, ghemerct alle redene voirs., dat hu ghelieuen wille hemlieden te houdene in haeren goeden rechte, ende zulke voirsienichede daer in hebben als uwer eerbaer wiser discrecien ende voirsienicheden toebehoirt, ghemerct dat wij tuwen ontbiedene, eeren ende liefden commen sijn alsoe voirs.
 

Voetnoten
(1) L. CROMBIE, From war to peace: archery and crossbow guilds in Flanders ca. 1300-1500, PhD thesis University of Glasgow, Glasgow, 2010, xiv + 367 pag. met op p. 316-367 een uitvoerige bibliografie over het schutterswezen in Vlaanderen in de behandelde periode.
(2) Van de talrijke schietspelen door de vele schuttersgilden ingericht bestaat spijtig genoeg geen exhaustieve lijst. Voor een, op basis van de nog bestaande bronnen tot op heden zo volledig mogelijk opgesteld overzicht van de wedstrijden waaraan de Brabantse voet- en kruisboogschutters in en buiten Brabant, deelnamen tussen ca. 1317 en 1562 zie E. VAN AUTENBOER, De Schutterswedstrijden der Brabantse Gilden 1300-1600, Turnhout, 1996, p. 139 en 237.
(3) Fr. DE POTTER, Jaarboeken der Sint-Jorisgilde van Gent, Gent, (1868), p. 61.
(4) Fr. DE POTTER, o.c., p. 61-98; A. DE PORTEMONT, Recherches historiques sur la ville de Grammont en Flandre, Gent, 1870, dl. II, p. 92-94; Pater MARCEL, J. VAN KERCKHOVEN, Schuttersfeest te Gent in 1439-40, in Het Land van Aalst, jg. XXX, 1978, p. 40-48; J. MOULIN-COPPENS, De Geschiedenis van het Oude Sint-Jorisgilde te Gent vanaf de vroegste tijden tot 1887, (Gent, 1982), p. 83-106; L. CROMBIE, o.c., p. 263-267; Gedenkboek 700 jaar Sint-Jorisgilde Gent 1314-2014, Gent, (2014), p. 30. De gegevens zijn hoofdzakelijk gesteund op het hs. UGent G.6112, Bouc van der scutterie. De tekst van de hier besproken klachtbrief van de gilde van Liedekerke is in dit hs. echter niet opgenomen.
(5) Hs. UG nr. G. 6112, fol. 21v°; J. MOULIN, o.c., p. 101. Volgens de tekst van de brief  waren er twee bodes naar Liedekerke uitgezonden, nl. Pieter Polet (senior ?) en Gillis de Mulder.
(6) J. MOULIN, o.c., p. 101.
(7) Volgens hs. UG 6112 waren de schutters van Liedekerke: Arend Coppins, coninc, Jacquimin de Brune, Oste de Boc, Gillis de Cnubbere, Jan de Pril, Johannes Uuterborch, Jan Curtvrient, Jacop Slachmoldere, Pieter Muyls en Jan de Clinghere.
(8) J. MOULIN, o.c., p. 103. Andere steden uit de buurt die deelnamen, waren onder andere Aalst met 10 schutters en 95 begeleiders en supporters, Ninove met 10 schutters en 19 begeleiders, Dendermonde met 10 schutters en 38 begeleiders, Geraardsbergen met 10 schutters en 44 begeleiders, Oudenaarde met 10 schutters en liefst 882 begeleiders en supporters, die zowel te voet als te paard met groot vertoon in Gent hun opwachting maakten.
(9) Hs. UG nr. G.6112, fol. 21r°; J. MOULIN, o.c., p. 100.
(10) J. MOULIN, o.c., p. 103.
(11) Guillaume de Gavre, aartsdiaken van Luik en proost van Maastricht was vanaf 1439 tot zijn dood in 1454, de laatste Heer van Liekekerke uit het huis van Gavre-Liedekerke. Hij was de zoon van Arnout II van Gavre, o.m. heer van Liekekerke en van Marguerite de Bautersem gezegd de Berghes (Cfr. G. de LIEDEKERKE, Histoire de la maison de Gavre et de Liedekerke, dl. I, Brussel, 1957, p. 405-412).
(12) Over de gilde van Liedekerke zie M. SACRE, De voormalige dorpsschuttersgilden in Vlaamsch-Brabant. Eerste deel : arrondissement Brussel, Merchtem, 1929, p. 32-35.
(13) De St.-Jorisgilde van Liedekerke richtte inderdaad in 1433 een schietspel in waaraan onder andere de gilden van Leuven, Brussel, Gent, de Grote Voetboog van Mechelen en de Jonge Gilde van Brugge deelnamen (cfr. F. DE POTTER, Jaarboeken, o.c., p. 58; E. VAN AUTENBOER, o.c., p. 147 en 222.
(14) J. MOULIN, o.c., p. 84. Er werd hen toen geen strobreed in de weg gelegd, evenmin toen zij deelnamen aan andere schuttersfeesten, zoals dat te Leuven in 1435 (cfr. infra).
(15) F. DE POTTER, o.c., p. 90.
(16) P. MARCEL, J. VAN KERCKHOVEN, o.c., p. 47.
(17) J. MOULIN, o.c., p. 105-106; E. VAN AUTENBOER, o.c., p. 224-225.
(18) F. DE POTTER, o.c., p. 93-94; J. MOULIN, o.c., p. 105.
(19) L. CROMBIE, o.c., p. 181-184.  
(20) F. DE POTTER, o.c., p. 90-92. Naar dit incident wordt ook verwezen in verscheidene bijdragen over het middeleeuwse gildewezen, o.a. in F. DE POTTER, Schets eener geschiedenis van de gemeentefeesten, Gent, 1870, p. 81-82; M. SACRE, o.c., p. 33-34; J. DAUWE, De kruisboogschutters van St.-Joris te Lebbeke (1377-1796). Bijdrage tot de studie van de schuttersgilden in Oost-Vlaanderen, Gent, 1983, p. 37; S. VAN STEEN, “Den ouden ende souverainen gilde van den edelen ridder Sinte Jooris”: het Sint-Jorisgilde te Gent in de 15de eeuw, met prosopografie (1468-1497), onuitgegeven licentiaatscriptie UGent, 2006; L. CROMBIE, o.c., p. 268.
(21) E. VANDER STRAETEN, Le théâtre villageois en Flandre, Brussel, 1881, dl. I, p. 17.
(22) L. CROMBIE, o.c., p. 268.
(23) C.M. BRIQUET, Les filigranes. Dictionnaire historique des marques du papier dès leur apparition vers 1282 jusqu’en 1660, Amsterdam, 1968, nr. 11.087, grootte 42 x 30 mm., datering 1432. Het watermerk werd in onze streken ook aangetroffen op een document uit Maastricht d.d. 1435 (Met dank aan lic. Ignace Van Driessche, Cultuurdienst Provinciebestuur Oost-Vlaanderen).
(24) IBID., nr. 15, grootte 29 x 48 mm., datering 1439. Het watermerk werd aangetroffen op een document uit Trier d.d. 1439.
(25) F. DE POTTER, o.c., p. 90-92. De originele editie van dit boek is echter zeldzaam. Een reprint verscheen bij British Library. Historical Print Editions in 2010.

 

template by JStemplates.com
UA-57645190-1